Voorheen gold er een specifieke vrijstelling voor dividenden van door de Nationale Raad voor Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen (ten bedrag van 125 EUR (te indexeren)). Deze vrijstelling was ingegeven door de coöperatieve gedachte en het feit dat een erkende coöperatieve toch slechts gering dividenden mocht uitkeren. Deze specifieke vrijstelling voor erkende coöperatieve vennootschappen is evenwel in 2017 opgegaan in een globale vrijstelling voor alle dividenden van vennootschappen ten bedrage van 416,50 EUR.
Maar naast dergelijk ‘echte’ dividenden, worden er door de fiscale wetgeving ook een aantal andere bedragen die toekomen aan de vennoten/aandeelhouders beschouwd als ‘dividend’ (met dividend gelijkgesteld bedrag). Dit is het geval voor het aandeel uit het maatschappelijk vermogen van een vennootschap dat men verkrijgt bovenop de eigen inbreng, dit is het zogenaamde ‘scheidingsaandeel’ (de facto de meerwaarde op de aandelen). Op dergelijk scheidingsaandeel is bij een gewone vennootschap in principe roerende voorheffing verschuldigd en indien deze ten onrechte niet wordt ingehouden dient de aandeelhouder/vennoot dit aan te geven in zijn aangifte in de personenbelasting.
Maar voor erkende coöperatieve vennootschappen is er een andere regime voorzien. De uitkering van een scheidingsaandeel van een erkende coöperatieve vennootschap is expliciet vrijgesteld van roerende voorheffing (artikel 264, eerste lid, 2°ter WIB92). De wetgever heeft deze vrijstellingsbepaling ingevoegd met als uitdrukkelijke reden: “Een vennoot (coöperant) in een erkende coöperatieve vennootschap die zijn aandelen wenst te gelde te maken kan deze niet zo maar overdragen (en daarbij een in beginsel belastingvrije meerwaarde realiseren) zoals zulks wel het geval is met aandelen van andere vennootschappen, aangezien aandelen in een dergelijke coöperatieve vennootschap niet vrij verhandelbaar zijn. Een vennoot of aandeelhouder in een erkende coöperatieve vennootschap heeft dus geen andere vervreemdingsmogelijkheid dan deze van de inkoop of de uittreding.” Door deze onmogelijkheid om te kiezen voor een belastingvrije operatie, heeft de wetgever dus een vrijstelling voorzien (om zo ook de aandeelhouders van een erkende vennootschap gelijk te behandelen).
De fiscale administratie wenste deze vrijstelling inzake roerende voorheffing echter niet door te trekken naar een vrijstelling in de personenbelasting (waardoor er toch belasting zou verschuldigd zijn op dit bedrag). De vrijstelling inzake roerende voorheffing zou dus slechts een voorlopige vrijstelling zijn.
Recente rechtspraak (Gent 26/1/2021) heeft dit standpunt van de fiscale administratie afgewezen. Vermits het scheidingsaandeel van de erkende coöperatieve vennootschap expliciet is vrijgesteld van roerende voorheffing, is dit ook vrijgesteld van enige verplichting tot aangifte in de personenbelasting. Als het niet moet aangegeven worden, kan het ook niet belast worden. Met dividend gelijkgestelde bedragen dienen immers anders behandeld te worden als gewone dividenden. Een vennoot/aandeelhouder die uittreedt uit een erkende coöperatieve vennootschap doet dit dus belastingvrij.
Auteur: Advocaat Alain Claes partner van MOORE Law
www.moorelaw.be